Kees Bakker, Van Szolnok naar Szeged (2002) Bron: www.keesbakker.com

Van Szolnok naar Szeged

door Kees Bakker

U verlaat Szolnok in de richting Tiszakécske. Via Tószeg rijdt u naar Tiszavárkony. Dit kleine rivierdorpje heeft een geschiedenis, die teruggaat tot in de tijd voor de Magyaren naar het Karpatenbekken kwamen. Uit de naam leiden historici af, dat het een Avaarse vestiging was, die de ineenstorting van het Avaarse rijk in de 9de eeuw overleefde en tot in de 10de eeuw als Avaars dorp herkenbaar bleef.
Het Avaarse rijk ontstond na het vertrek van de Hunnen. In de karolingische tijd kwam het westen van het Karpatenbekken onder Frankisch bewind. De Avaarse vorsten, wier gebied van toen af tot de Donau reikte, werden een soort vazallen van het Heilige Roomse Rijk. Later maakten de Bulgaren een eind aan de heerschappij van de Avaren in het oosten van het Karpatenbekken. Uit archeologische vondsten blijkt echter, dat in Oost- en in West-Hongarije nog lang een Avaarse bevolking bleef bestaan. Over de herkomst van het Avaarse volk kunnen historici geen uitsluitsel geven. Wel is bekend, dat de Avaren de kunst van het smelten en bewerken van ijzer verstonden en dat ze een sedentair leven leidden.
Vanuit Tiszavárkony neemt u de weg naar Vezseny. In dit dorp staan nog heel wat traditionele boerderijen. Kenmerkend is de aangebouwde tornác, de gaanderij langs het huis.
In Vezseny steekt u met de pont over naar Martfő. U bent hier in het stroomgebied van de Tisza. Op ruime afstand van de zomerbedding zijn ter weerszijden van de rivier hoge dijken aangelegd. Zij beschermen de akkers en de dorpen tegen overstromingen. Tussen de dijken is een prachtig natuurgebied ontstaan. Samen met de Donau zette de Tisza vroeger geregeld grote delen van de Grote Laagvlakte onder water. Regularisatie en bedijking hebben daar een eind aan gemaakt. Overstromingsgevaar is er echter nog altijd, maar dan vooral een flink stuk noordelijker, bijvoorbeeld in de buurt van Tokaj, waar de Bodrog in de Tisza uitmondt. Vooral voor oudere huizen, die in het algemeen van leem zijn gebouwd, kan wateroverlast fataal zijn. Een bijkomend voordeel van de bedijking is, dat eventuele vervuiling die met het water meestroomt, alleen maar binnen de dijken schade kan aanrichten. Dit bleek bijvoorbeeld in het vroege voorjaar van 2000, toen een uit Roemenië afkomstige gifgolf door de bedding van de Tisza spoelde. Het gif vernietigde de visstand in de rivier, maar kon gelukkig het buitendijkse water in het stroomgebied van de Tisza niet bereiken.
Van Martfő, een eind jaren ’50 uit de grond gestampt arbeidersstadje, gaat u over Öcsöd naar de fraaie boerennederzetting Kunszentmárton. Dit dorp moet ook in de middeleeuwen hebben bestaan. Tegen het eind van de Turkse periode was er nauwelijks meer iets van over. In 1719, 33 jaar dus maar liefst na het vertrek van de Turken, werd het opnieuw gesticht. Dit gebied was overigens al veel eerder een door mensen bewoonde streeks. Zo vonden opgravers in de buurt van Öcsöd een neolitisch dorp (4000 voor Christus). Een reconstructie van een huis uit dit dorp vindt u in het Openlucht park van Ópusztaszer.
Veel architecten zagen in de Secessie een mogelijkheid om traditionele Hongaarse vormen in ere te herstellen. Bij die school sloot ook de ingenieur uit Szentes aan, die hier in 1912 de synagoge bouwde. Het is de enige synagoge in Secessie-stijl, die bewaard is gebleven. Bijzonder is hoe de architect Secessie-motieven en joodse symbolen met elkaar vermengde. Vooral in de ramen is dat goed te zien. Net als de roomskatholieke bisschopskerken kreeg de synagoge twee torens. De synagoge staat aan de Deák Ferenc utca, die achter de roomskatholieke kerk begint.
In Cserkeszőlő, even ten westen van Kunszentmárton, bevindt zich een termaalbad.
De uit de Karpaten afkomstige Körös is hier al aangezwollen tot een flinke rivier, die in de loop der jaren ingrijpend is gereguleerd: overal ziet u de afgesneden bochten.
In Kunszentmárton steekt u de Körös over. Even buiten het dorp gaat u linksaf naar Csépa en zo naar de indrukwekkende pontonbrug over de Tisza.
Csongrád, nu een parkachtig plaatsje, dankt zijn ontstaan volgens een 13de-eeuwse kroniekschrijver aan Sloveense dwangarbeiders die hier voor hun magyaarse meesters een burcht aanlegden.
Het gymnasium, een fleurig gebouw in late Secessie-stijl in het centrum, is de moeite van het bekijken waard. Voor het gym staat de buste van Lajos Kossuth, die hier in oktober 1848 een revolutionaire toespraak kwam houden: ‘Broederschap verbindt ons. Adellijk of niet adellijk geldt niet meer. We zijn de zonen, de burgers, de broeders van één vaderland’.
Van Csongrád rijdt u naar Kiskunfélegyháza, de belangrijkste plaats in het gebied van de Koemanen, half dorp, half stad. Het is in de middeleeuwen door de Koemanen gesticht, maar na de Turkse tijd door een ander nomadisch volk, de Jazygianen, opnieuw opgebouwd. In Kiskunfélegyháza woonde István Petrovics, de vader van Sándor Petrovics, die zich als dichter en vrijheidsstrijder Sándor Petőfi noemde.
Op het Szabadság tér bent u in het centrum en niet ver van de belangrijkste bezienswaardigheden.
Op de hoek met de Kossuth Lajos utca staat het uitbundig met boerenmotieven versierde gemeentehuis uit 1911. Late Secessie, strak van opzet, vol herinneringen aan de neostijlen en nergens met de voor de Secessie zo kenmerkende asymmetrische oplossingen.
Het witte gebouw ertegenover is een eeuw ouder, een fijn voorbeeld van het bescheiden classicisme van de prille 19de eeuw. Het verrees in 1819 en was behalve café tegelijk ook vleesmarkt. Wanneer u het gemeentehuis rechts houdend de straat inloopt, komt u bij de roomskatholieke kerk van het dorp, een fors classicistisch gebouw uit 1880.
De Koemanen, de Kunok, waren een Turkssprekend nomadisch volk, dat in 1239 door koning Béla IV werd uitgenodigd zich in Hongarije te vestigen. Béla hoopte dat de nomadische strijders zouden helpen om zijn macht te versterken tegenover de lokale adel. Toen in 1241 de Mongolen naar Hongarije kwamen, werden de Koemanen ervan verdacht gemene zaak met hen te maken. De Koemanen vluchtten daarom het land uit, maar werden later opnieuw door koning Béla naar Hongarije gehaald. In hun nieuwe vaderland hielden ze aan hun oude min of meer trekkende bestaan vast. Ze kregen ook toestemming om hun heidense goden te blijven vereren. In de tweede helft van de 13de eeuw hadden de Hongaarse koningen almaar grotere moeite om zich tegenover de adel staande te houden. De steun van de Koemanen werd voor hen daardoor steeds belangrijker. Om de Koemanen aan zich te binden huwelijkte Béla zijn zoon, de latere koning István V, aan de Koemaanse prinses Erzsébet uit. Hun zoon László, bekend als László de Koemaan, die vanaf 1272 over Hongarije regeerde, of dat althans probeerde, haalde Koemanen naar het hof, voorzag zich van een Koemaanse lijfwacht en voelde zich op den duur bij de Koemanen zo thuis dat hij zijn paleis zijn paleis liet en liever in hun kamp in een tent woonde. Een vanuit Rome ondernomen poging om de Koemanen te bekeren werd door László openlijk gedwarsboomd en kloosters en de daarin woonachtige nonnen waren voor de koning en zijn nomadische vrienden niet veilig. László de Koemaan kwam uiteindelijk bij een door de adel op touw gezette aanslag om.
Plaatsnamen met daarin het woord “kun” laten zien dat het gebied van de Koemanen zich uitstrekte tot nog een eindweegs over de Tisza en dus over een belangrijk deel van de Hongaarse laagvlakte. De Koemanen verruilden hun taal voor het Hongaars, maar in kleding en uiterlijk bleven zij zich nog lang van hun Hongaarse landgenoten onderscheiden.
Uit Kiskunfélegyháza neemt u de richting Csongrád en dan rechtsaf de richting Gátér en Pálmonostora. Het Péteri tó, iets ten zuidwesten van dit dorp, is een vogelreservaat.
In Pálmonostora gaat u linksaf naar Tömörkény. Even voorbij dit plaatsje gaat u rechtsaf naar Csanytelek. In dit dorpje staan nog veel traditionele boerderijen. Voor Hongaarse begrippen zijn ze klein, acht meter lang misschien en meestal tweekamerig, met een aangebouwde gaanderij (tornác) en vaak voorzien van ramen in de noordmuur.
Na Csanytelek rijdt u het natuurgebied van Ópusztaszer in. Het gebied heeft een rijkgevariëerde roofvogelpopulatie. Wij zagen er onder meer lepelaars en een keizerarend.
U rijdt langs de maďsakkers verder naar Baks. De weg gaat door het beschermde natuurgebied van Pusztaszer. Maďs is vanouds een belangrijk produkt in Hongarije. Het wordt als veevoer verbouwd, maar er is ook een maďssoort, die als delicatesse geldt. In het seizoen worden de kolven in de grotere steden op straat gekookt en zo uit de pan verkocht. Anders dan in ons land worden de maďsakkers niet gebruikt voor het uitrijden van drijfmest. De intensieve veeteeltbedrijven beschikken namelijk niet over de daarvoor nodige tankwagens. Zij voeren de mest af in enorme beerputten, mestmeren eigenlijk. Experimenten met het injecteren van deze drijfmest diep in de bodem zijn na protesten van de milieubeweging gestaakt. Maar ook deze mestmeren vormen natuurlijk een bedreiging voor het grondwater.
Een pont, aangedreven door een bijbootje met een buitenboordmotor, verzorgt de verbinding over de Tisza met Mindszent, na de verdrijving van de Turken op het eind van de 17de eeuw het enige plaatsje hier waar nog mensen woonden.
Van Baks gaat u naar Ópusztaszer. Naar opgravingen hebben aangetoond, is dit plaatsje het oude Szer, waar volgens een anonieme kroniekschrijver uit de 13de eeuw de leiders van de Hongaarse stammen de wettelijke grondslag legden voor de Hongaarse staat en waar de verschillende stammen elk een gebied toebedeeld kregen. Om precies te zijn: de resten van het oude Szer liggen in het park aan de rand van het dorp.
Dat er al in de 10de eeuw een Hongaarse staat bestaan zou hebben gebaseerd op een overeenkomst tussen de Magyaarse stammen, is uiterst onwaarschijnlijk, al zijn er heel wat Hongaarse historici die daarvan uitgaan. Of de bijeenkomst waarvan de kroniekschrijver gewag maakt, ook werkelijk heeft plaatsgevonden, weten we ook niet. Het lijkt het waarschijnlijkst dat Szer in de 13de eeuw het centrum van een belangrijke adellijke familie was en dat de kroniekschrijver de status van die familie met zijn verhaal heeft willen verhogen.
Opgravers vonden hier niets dat op de aanwezigheid van Magyaren in de 10de eeuw wijst. Ze ontdekten wel de resten van een kerk die rond het jaar 1000 moet zijn gebouwd. Het is een opmerkelijke vondst, omdat op dat moment volgens historische bronnen de kerstening van het Karpatenbekken nog moest beginnen. Op het eind van de 11de eeuw maakte dit godshuis plaats voor een benediktijner klooster annex kerk. Het complex werd achtereenvolgens door de Tataren en de Turken verwoest. Na de Tataarse aanval is het complex nog eens herbouwd, maar na de Turkse tijd niet meer. De streek was toen volkomen ontvolkt. Rond de fundamenten van het klooster ligt nog de rest van een aarden wal die in de 13de eeuw, mogelijk na de rooftocht van de Tataren, werd gebouwd.
Na de Turkse tijd kwamen mensen uit Kecskemét hierheen om er een boerderij te beginnen. Vanuit Szeged waren het vooral de armen die op de poesta hun geluk gingen beproeven. Zij verbouwden hier op kleine schaal tabak. Aan het begin van de 19de eeuw verwierf de familie Pallavicini hier een bezit van 24 000 hectare.
In die tijd moeten in deze omgeving nog overal de restanten van het middeleeuwse Hongarije zichtbaar zijn geweest. Natuursteen is echter op de Laagvlakte een zeldzaam materiaal. En zo verdwenen met de toenemende bedrijvigheid de leegstaande kloosters en kerkjes als sneeuw voor de zon. De Italiaanse graaf gaf het goede voorbeeld. Hij sloopte de gevel van het klooster van Szer om zo stenen te krijgen voor de bouw van zijn mini-koninkrijkje. “Barbaars,”” schrijft de historicus Ottó Trogmayer over deze manier van krotopruiming. De Hongaarse gotiek kon niet wedijveren met de hemelbestormende kerken in het westen, maar de nu verdwenen gebouwen zouden, meent hij, wel hebben laten zien “dat we ook toen gelijke tred hielden met het niveau van de universele menselijke cultuur”. De kans om dat te bewijzen laat een Hongaar zich alleen met grote spijt ontgaan.
Bij gelegenheid van de viering van het duizendjarig bestaan van het koninkrijk Hongarije in 1896 plaatsten de inwoners van Kecskemét een eindje hiervandaan, op hun deel van deze poesta bij Pusztaszer, de plek waarvan zij meenden dat het het oude Szer was, een mooi monument. Tegelijkertijd verrees hier, in het concurrerende, maar naar later zou blijken, echte Szer ook een deftig jubileumbouwsel. Erbovenop staat Árpád, de man die de Hongaren naar het Karpatenbekken bracht. Sindsdien komen mensen uit de streek hier op 20 augustus, de dag van Szent István, met tienduizenden bijeen om zich plechtig op hun Hongaar-zijn te bezinnen.
De jaarlijkse herdenking is alleen in de jaren ’50 onderbroken geweest. De communistische partij van toen stond op het standpunt dat er weinig reden was voor trots op het Hongaar-zijn. Om die reden werd 20 augustus tot dag van de grondwet gebombardeerd, de nationale feestdag van het nieuwe socialistische Hongarije. Na 1956 werd de jaarlijkse herdenking hier weer hervat, maar nu als een soort socialistische dankdag voor gewas en arbeid, het ‘feest van het nieuwe brood’, wat ook de titel is van het bronzen reliëf bij de ingang van het park. Na 1989 kreeg het park er weer een monument bij, dit keer gewijd aan alle soldaten, die sinds 896 voor het vaderland zijn gevallen. Het monument vermeldt de veldslagen waar dat gebeurd is, maar het zou geen Hongaars monument zijn als er niet toch een paar veldslagen verzwegen worden. Zo was er op het monument geen plek voor de gevallenen uit de tijd van de Hongaarse radenrepubliek
De monumenten staan midden in een openluchtmuseum, waar u behalve de fundamenten van de oude kerk ook verschillende historische boerderijen en andere gebouwen vindt.
De Pallavicini’s, die ook elders in Hongarije over uitgestrekte landgoederen beschikten, bleven heer en meester in dit gebied tot zij in oktober 1944 voor het naderende nieuwe Hongarije vluchtten. De 40 000 hectares die zij achterlieten, waren de eerste die in Hongarije onder de knechts en de dagloners werden verdeeld.
Van Ópusztaszer gaat u naar Sándorfalva. Ten zuiden en ten oosten van dit plaatsje ligt een omvangrijk natuurgebied, een poesta, die in de richting van de rivier overgaat in een bos. Het meer, het Fehér tó, is een beschermd rustgebied voor trekvogels. De camping van Sándorfalva is een goed uitgangspunt voor een verkenning van dit gebied.
Van Sándorfalva rijdt u naar Szeged.
Szeged is een universiteitsstad en een van de provinciesteden die in het culturele leven van het land een belangrijke rol spelen. De stad heeft een gezellig, voetgangersvriendelijk centrum. ’s Zomers wordt hier een theaterfestival gehouden. Plaats van handeling is dan het Dóm tér, dat voor die gelegenheid als openluchttheater wordt ingericht.
De stad zoals u die nu ziet, is betrekkelijk jong. In 1879 namelijk verwoestte een overstroming zo ongeveer alles wat de Turken nog intact hadden gelaten. Ook in het centrum dateert verreweg het meeste van na die tijd.
U kunt een stadswandeling het best beginnen op het parkachtige Széchenyi tér. De Secessie is in Szeged niet erg verbreid geweest, maar enkele mooie voorbeelden zijn er toch wel. Als u de Vörösmarty utca, die langs het plein loopt, oversteekt en de Juhász Gyula utca inloopt, ziet u er een op de Lenin körút 20 staan. Op nr 56 van dezelfde straat staat er nog één. De gevel bevat geen enkele verwijzing naar het Hongaarse verleden, maar is helemaal versierd met bloemen- en plantenmotieven. De architekt liet zich voor dit werk door de Belgische Art Nouveau inspireren. Als u terug loopt, ziet u weer op het plein rechts het stadhuis. Het is in 1799 in barokstijl gebouwd, maar na de zondvloed van 1879 ingrijpend in een vrije neobarok herbouwd. Een werk waarin stijl en neostijl elkaar ontmoeten. Architect van de herbouw was Ödön Lechner, de bouwmeester die een tiental jaren later de Secessie in Hongarije zou introduceren.
Gaat u aan het eind van het plein linksaf, dan komt u op het Roosevelt tér. Rechts naast het bruggehoofd ligt de Halász csárda, een niet deftig maar wel heel goed restaurant. De specialiteit is vis.
Szeged behoort niet tot de steden die al in de eerste eeuwen van het Hongaarse koninkrijk bestonden. Belangrijker was in die tijd het nu vlak over de Roemeense grens gelegen Csanád (Cenad), dat een bisschopszetel had. De stad dankt zijn ontstaan aan de stenen burcht die hier in 1242, na het vertrek van de Mongolen, werd gebouwd. De ruďnes van de burcht staan aan de oever van de Tisza.
U loopt terug en gaat ter hoogte van het plein linksaf de Karász utca in. De neoclassicistische panden hier stammen wel van voor de overstroming, een mooi streng stukje 19de eeuw.
Aan het eind van de eerste straat rechts, de Kigyó utca, vindt u vlak bij elkaar twee synagogen. De neoclassicistische is uit 1843, de andere, uit 1903, werd door Lipót Baumhorn in eclecticistische stijl ontworpen. Het werd een enorm, representatief gebouw waarmee de joodse gemeenschap van Szeged haar emancipatie bezegelde. Baumhorn was een tijdlang medewerker van Secessie-architect Lechner. Aan de synagoge van Szeged lijkt die stijlvernieuwing op het eerste gezicht geheel te zijn voorbijgegaan. Toch is er een belangrijk punt van overeenkomst. De vooral aan de binnenzijde uitbundige versiering kreeg in dit gebouw weer zijn symbolische betekenis terug.
Aan het Dugonics tér ligt het universiteitsgebouw. Een van de mensen die hier studeerden, was de dichter Attila József (1905-1937). Dat duurde voor hem echter niet lang. Na de publikatie van een rebels gedicht kreeg hij te horen dat hij kon opkrassen. Achteraf eigenlijk maar goed ook, want opeens vrij man kwam József in het boeiende Wenen van de jaren ’20 terecht, in het milieu van de Hongaarse ballingen, die hun land na de val van de radenrepubliek hadden moeten verlaten. Hij maakte er kennis met het naoorlogse expressionisme en schreef onder invloed daarvan enkele van zijn mooiste gedichten. Toch bleef József lang kwaad over zijn overhaaste vertrek. In het jaar van zijn dood schreef hij nog een wraakgedicht over de professor in kwestie. Van meneer Horger had hij geen leraar mogen worden, maar nu was hij, door zijn gedichten, toch een soort leraar geworden, en niet van een klas, maar van een hele generatie.
Via de Somogyi utca komt u op het Dóm tér. De katholieke kerk daar werd in 1930 voltooid. Interessanter is, erachter, de Servisch-orthodoxe kerk met de Louis XVI-toren. De kerk stamt uit 1778.
Als u het Dóm tér oversteekt en rechts door de poort loopt, komt u op het Aradi Vértanuk tere. De Hunyadi János utca leidt daarvandaan naar het Mátyás király tér. De gotische kerk daar stamt uit het begin van de 16de eeuw. In de buurt van dit plein vindt u nog verschillende oude boerenwoningen.